Een jaar of wat geleden gingen we naar het verzetsmuseum in Amsterdam. Er was een thema tentoonstelling over de rol van Artis in de oorlog. Veel joden hielden zich schuil onder het stro van de dieren en aten mee uit hun ruif.
Heel confronterend was de uitbeelding van hoe gewone mensen geconfronteerd werden met Joden. Op welke wijze de gewone burger in verzet geraakte. Wat doe jij als bij je wordt aangebeld voor onderdak, wat doe jij als je je moet registreren, een ster moet dragen, een baan "aangeboden" wordt in Duitsland. Kijk jij naar alle propaganda films of boycot je de bioscoop, blijf je werken voor de politie. Vragen stellen was al een daad van verzet, je verzetten bracht je op je werk in grote problemen. In Nederland bleek opvallend weinig verzet te zijn, men dicht dat toe aan het feit dat we zo verzuild waren.
De les die me erg aansprak was: je komt altijd te laat in verzet. Per definitie eigenlijk, omdat je vaak pas naderhand weet of gelooft dat er iets mis zou gaan en ging. Kijk maar naar Sebrenica. Het idee dat je te laat kan zijn voedt ook de gedachte van de preventieve oorlog. Het verzet tegen een preventieve oorlog maakt je een slappeling. Ik vrees dat ik in de oorlog een slappeling zou zijn geweest, mijn hoofd geergerd zou hebben afgewend, de schuld bij een ander leggend. Het leed verzachtend waar mogelijk zonder op te vallen. Had ik er het beste van proberen te maken en zou ik naif zijn geweest. De andere kant opkijken is geloof ik niet de goede keus, zeker zolang dit niet levensbedreigend is. De schuld aan iemand anders geven is ook niet de weg, zeker zolang als je niet alles geprobeerd hebt er iets aan te doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten